3 december 2024

Kan iemand me please helpen, ik moet me voorbereiden voor een belangrijk examen en kom er niet uit bij een aantal vragen, zou je ook erbij willen zetten welke formules je precies gebruikt bij het oplossen van de opgaven?

1) Van een uurwerk heeft het uiteinde van de grote wijzer een snelheid van 2 mm/s. Bereken de lengte van de wijzer.

2)Een auto rijdt met een constante snelheid van 130 km/u en wordt achtervolgd door een politiewagen. De politiewagen rijdt met een constante snelheid van 160 km/u. Hoe groot is de onderlinge afstand tussen de twee wagens, één minuut voor de politiewagen de auto heeft ingehaald?
…..

Nu hebben we de regel dat we niet helpen bij huiswerk, maar op weg helpen af en toe kan natuurlijk wel. Lees meer…

1) Van een uurwerk heeft het uiteinde van de grote wijzer een snelheid van 2 mm/s. Bereken de lengte van de wijzer.

De grote wijzer geeft minuten aan, en in 60 minuten is hij dus rond. de wijzer maakt dus een hele circel in 60min*60seconden/minuut =3600 Seconden.

De snelheid is gegeven: 2mm/s. dus in 3600 seconden legt de de punt in afstand af :3600 sec. *2 mm per seconde = 7200 mm Dis is dus de omtrek van de circel.

Wat is de formule voor de OMTREK van een circel ???  Juist. Die formule heeft als variabele de straal vd circel, en uitkomst is de omtrek. De straal vd circel is natuurlijk zo lang als je wijzer, en als je de diameter van de circel in moet vullen, dan is dat natuulijk gewoon 2 maal de straal vd circel.

 


 

2)Een auto rijdt met een constante snelheid van 130 km/u en wordt achtervolgd door een politiewagen. De politiewagen rijdt met een constante snelheid van 160 km/u. Hoe groot is de onderlinge afstand tussen de twee wagens, één minuut voor de politiewagen de auto heeft ingehaald?

Hierbij moet je terug in de tijd rekenen., dus vanaf het moment dat ze bij elkaar zijn, terug gaan tellen. Het snelheids verschil tussen A en P is 30 Km/h. Dus we gaan stellen dat de A stil staat, en de P 30km/h rijdt. Dat maakt voor het rekenmodel niets uit. Het gaat om de relatieve snelheid. Nu we dit gedaan hebben hoeven we alleen te bedenken hoeveel afstand de P aflegd in 1 minuut, bij 30Km/h. 30Km/h = 30Km per 60Minuten. => dus 30/60= 0.5 Km per minuut    En dit is dus direct je antwoord.

De moeilijkheid zit hem in het besef dat je a) de relatieve snelheid van elkaar moet bepalen, en er 1 dus moet stilzetten, en b( dat je moet terug denken in de tijd.

 


 

3)Een steen is aan een touw bevestigd. Die steen voert een eenparig cirkelvormige beweging uit met een straal van 1 m. De steen maakt één omwenteling per seconde. Wat is de gemiddelde versnelling van de steen tijdens 1/4 omwenteling?

Eenparig, bij mij betekend gelijk, dus deze steen versneld helemaal niet, en heeft een constante snelheid, en is de versnelling, waar dan ook 0

 


4)Ralf klopt met zijn baseballbat een bal onder een hoek van 50 graden weg. Als de bal 0,2 s in de lucht is, dan zijn de krachten die op de bal werken de volgende:
a) de zwaartekracht
b) de zwaartekracht en de kracht van de stok
c) de zwaartekracht, de kracht van de stok en de kracht van Ralf
d) er werken geen krachten op de bal.

 

De bal ondervindt kracht van de zwaartekracht, maar ook nog snelheid, welke het effect is van de stok. Feitenlijk heeft de bal ook last van de weerstand vd lucht. Maar het zal de zwaartekracht zijn die bepaald waar deze neer komt. (welke afstand hij aflegd).

 


5) DE massa m waarop een constante kracht werkt welke steeds loodrecht staat op de ogenblikkelijke snelheid:
a)beschrijft een parabolische baan
b)voert een eenparige beweging uit
c) voert een eenparige cirkelvormige beweging uit
d) voert een eenparig veranderlijke beweging uit

Onduidelijke vraag zonder tekening, maar aangezien er niets over een baan van het object gezegd wordt zou ik b kiezen.

 

 

Veel sucses !